zondag 19 september 2010

Take Root 2010: teveel van het goede?

Het vervelende van een festival als Take Root is, dat je nooit bij ieder optreden kunt zijn. Optredens overlappen elkaar, verschillende favorieten spelen op hetzelfde tijdstip.

En dan komt het zo maar voor dat je te lang blijft hangen bij een tegenvallend concert van Isobel Campbell en Mark Lanegan, om daarna met een gesloten deur bij Iron and Wine geconfronteerd te worden. De hoeveelheid aan kwaliteit en namen die Take Root dit jaar bood, maakte het maken van keuzes extra lastig, en dat is één van de weinige dingen die er op deze editie aan te merken valt.

Aanstekelijk
De eerste keuze was niet zo´n lastige. Aan Willy Mason de eer om het festival in de kleine zaal te openen, en dat deed hij op sobere wijze, met mooie liedjes en een stem die meermalen aan Townes van Zandt deed denken. In de grote zaal ging daarna Old Crowe Medicine Show van start. Hun mengeling van bluegrass, western swing en andere countrystijlen mag dan verre van origineel zijn, de vaart en energie waarmee gespeeld werd werkte desondanks aanstekelijk. Aansluitend begon in de foyer Deer Tick. Fijne, sloppy country met een stevige rockinjectie, ergens tussen the Band en The Replacements, gedragen door de indringende stem en gedreven voordracht van John McCauley, die aan het eind z´n vuist tot bloedens toe kapot sloeg op z´n snaren.

Authentiek
Black Mountain denderde vervolgens met enorm volume door de grote zaal, maar eenvormigheid en gebrek aan echt goed songmateriaal wreekten zich. In de kleine zaal speelde intussen Frank Fairfield, een zanger/multinstrumentalist die er veel aan gelegen lijkt te liggen rootsmuziek uit de jaren dertig, veertig en vijftig zo authentiek mogelijk na te spelen. Interessant en knap, maar tegelijkertijd met de uitstraling van een museumconservator.


Gemist: Iron and Wine

Intensiteit
Boven verwachting vormde het optreden van Phosphorescent een echt hoogtepunt. De band speelde een stuk steviger dan op de onlangs uitgebrachte plaat Here´s to taking it easy, maar dat ging zeker niet ten koste van de intensiteit. Bovendien zorgde het ervoor dat het op de loer liggende Will Oldham-epigonisme, vooral veroorzaakt door het onvaste stemgeluid van frontman Matthew Houck, minder nadrukkelijk aanwezig was. Wat bleef was een gedreven set countryrock, met naast Houck een hoofdrol voor gitarist Jesse Anderson Ainslie. Zei iemand Neil Young and Crazy Horse?

Bloedeloos
De verwachtingen waren hooggespannen, voorafgaand aan het concert van Isobel Campbell en Mark Lanegan. Hadden deze beauty and the beast immers niet drie prachtplaten vol onheilspellende, spannende duetten afgeleverd? Op het podium bleef van die spanning weinig over. Voornaamste oorzaak was het totale gebrek aan chemie tussen beide hoofdrolspelers. Lanegan klonk rauw, krachtig en bezield als altijd, maar oogde ongeïnteresseerd en leek niet te kunnen verhullen dat hij deze tour toch vooral als lucratief tussendoorklusje beschouwt. Campbell leek nogal geïmponeerd door die indrukwekkende gestalte naast haar en kwam nog meer timide over dan haar fluisterstem al doet vermoeden. Neem daarbij een band die muzikaal degelijk, maar tegelijktijd bloedeloos speelde, en alle ingrediënten waren aanwezig voor een concert dat op den duur vooral aan eenvormigheid begon te leiden. Niet voor niets vormde het door Campbell met Willy Mason gezongen Townes van Zandt nummer No Place to fall het hoogtepunt van het optreden. En dat nota bene na een valse start, veroorzaakt door een rondzoemende microfoon van Mason, die het muisje Campbell, bevrijd van Lanegans druk, even uit haar tere rol deed vallen: `What the fuck is going on? Sorry Willie...`

Kakafonie
En dan Wilco, wat moet je van deze band eigenlijk nog zeggen, menig festival mocht wensen zo´n uitsmijter te kunnen programmeren. Bestaan er momenteel betere livebands? De laatste twee platen laten een terugkeer horen naar een wat traditioneler geluid, vergeleken met voorgangers als Yankee Hotel Foxtrot en A ghost is born. Op het podium gaan traditie en experiment nog altijd een natuurlijk verbond aan. Een ingetogen, klein pareltje als Jesus etc. mag in het universum van Tweedy c.s. met de grootste vanzelfsprekendheid worden gevolgd door kakafonische gitaar- en toetsenerupties die je eerder van Sonic Youth zou verwachten. En het leidt ertoe dat een countryfolknummer kan ontaarden in een fantastisch gitaarduel dat op Marquee Moon niet zou misstaan. Jeff Tweedy is de triomfantelijk lachende heer en meester van een band waarin verder vooral een hoofdrol is weggelegd voor gitaarwizzard Nels Cline. Je zou zo´n optreden van Wilco legendarisch kunnen noemen, ware het niet dat dergelijke terminologie slechts bij hoge uitzondering gebruikt mag worden, terwijl je weet dat Wilco iedere avond op deze manier uitpakt op het podium.


Gemist: Dave Rawlings Machine

En zo verlaat je Take Root 2010 met een tevreden en uitgelaten gevoel. Om thuis via diverse tweets en andere social mediaberichten te vernemen dat het optreden van Dave Rawlings Machine (met Gillian Welch!) ´werkelijk legendarisch´ was, en Iron and Wine ´het absolute hoogtepunt van de avond vormde.´ Dan slaat de twijfel alsnog toe. Heb ik dan toch de verkeerde keuzes gemaakt? Of was Take Root 2010 gewoon teveel van het goede...

Geen opmerkingen:

Een reactie posten